Johansson-Malmeling, C., Hartelius, L., Wengelin, A. & Henriksson, I. (2020) Written text production and its relationship to writing processes and spelling ability in persons with post-stroke aphasia, Aphasiology. DOI: 10.1080/02687038.2020.1712585 (Open access)
Achtergrond
Geletterdheid is nodig voor veel aspecten in ons dagelijks leven. Hierbij is niet alleen lezen, maar ook schrijven van groot belang, zeker in onze huidige digitale samenleving. Een groot deel van de populatie is internetgebruiker. Communicatie gebeurt op het internet veelal schrijvend. Hoewel studies hebben aangetoond dat personen met afasie (PMA) lezen en schrijven als essentiële onderdelen van hun leven zien is de kennis over de aard en omvang van schrijfstoornissen in deze groep beperkt.
In eerder onderzoek naar schrijfvaardigheden lag de focus met name op de uiteindelijke tekst. De focus verschuift nu echter meer naar het proces van het schrijven en het wisselen tussen de lager- en hoger niveau processen. Tot de lager niveau processen worden bijvoorbeeld spellen en het typen gerekend, tot de hoger niveau processen bijvoorbeeld het genereren van een idee en herziening van de geschreven tekst. Problemen met de lagere niveau processen kunnen een negatieve invloed hebben op de hogere niveau processen. Uitgaande van het ‘simpel view of writing model’ (Berninger et al., 2002) zijn de lager niveau processen veelal geautomatiseerd waardoor de schrijver zich kan focussen op de hoger niveau processen. Wanneer de lager niveau processen echter niet meer geautomatiseerd verlopen door in dit geval afasie, is de verwachting dat dit een indirect negatief effect zal hebben op de hoger niveau processen in het schrijven.
De meeste onderzoeken op het gebied van schrijven bij PMA zijn gericht op de spellingsmogelijkheden in dicteetaken, maar er zijn ook een aantal studies gedaan naar het schrijven van teksten bij PMA. Hieruit bleek onder andere dat PMA kortere teksten schrijven, minder complexe syntaxis gebruiken en meer tijd nodig hebben dan de controleproefpersonen. Het is echter onduidelijk in hoeverre de resultaten van spelling in een dicteetaak gerelateerd zijn aan spelling in het schrijven en redigeren van een tekst. In de huidige studie werd hiernaar onderzoek gedaan.
Methode
- Er namen 15 PMA deel aan de studie. Deze PMA hadden afasie als gevolg een CVA, waren ten minste 6 maanden post-onset, ouder dan 18 jaar, hadden Zweeds als hun moedertaal en hadden scores behaald op bepaalde Zweedse afasiesubtests die corresponderen met subtests die het schrijven en het auditief taalbegrip testen. De controlegroep bestond uit 26 personen.
- In de tests werd er gebruik gemaakt van software die alle toetsenbord- en muisactiviteit meet tijdens het schrijfproces.
- Er werden drie schriftelijke productietaken afgenomen:
1. Kopieertaak. Middels deze taak werd de typvaardigheid gemeten.
2. Verhaal schrijven bij afbeeldingen uit het verhaal ‘Frog, where are you?’. Middels deze taak werd een verhaal uitgelokt, dus een langere tekst gegenereerd.
3. Eigen verhaal schrijven aan de hand van een thema. Middels deze taak probeerde men een schrijftaak meer passend bij het dagelijks leven na te bootsen. - Daarnaast werden er bij de PMA twee dicteetaken afgenomen (woorden en non-woorden) om de spellingsmogelijkheden van de PMA te meten.
Resultaten
Zoals verwacht werden er significante verschillen gevonden tussen de twee groepen voor alle gemeten aspecten van het schrijfproces. De PMA typten langzamer in de kopieertaak, produceerden minder woorden per minuut en verwijderden grotere delen van hun tekst tijdens het bewerken in beide taken waarbij een verhaal werd geschreven. Ook was er sprake van significante verschillen in de lengte van de geproduceerde tekst en in het aantal spelfouten op woordniveau in de tweede taak, maar niet in de derde taak.
Er was sprake van significante correlaties in de PMA groep tussen ‘productiviteit’ en het bewerken van de tekst voor beide taken waarbij een verhaal geschreven moest worden. Deze correlatie werd niet gevonden in de controlegroep. Dit laat zien dat er een verband is bij de PMA tussen hun productiviteit in het schrijven van een tekst en de hoeveelheid aanpassingen aan de tekst.
Ook werd er een sterke correlatie gevonden tussen scores op de dicteetaak en het aantal spelfouten in de tweede schrijftaak. Deze correlatie werd niet gevonden tussen de dicteetaak en de derde schrijftaak.
Conclusie
Gezien de significante verschillen op alle gemeten vlakken van het schrijfproces, kan gesteld worden dat de PMA minder vloeiende schrijvers zijn dan de controleproefpersonen. De resultaten komen overeen met het ‘simple view of writing model’. De controleproefpersonen konden hun aandacht wisselen tussen de schrijfprocessen zonder dat dit effect had op het genereren van de uiteindelijke tekst. Bij de PMA daarentegen werd het genereren van de tekst wel beïnvloed. Dat blijkt uit een lagere productiesnelheid en kortere teksten doordat de PMA hun aandacht moesten houden bij het bewerken van de tekst op woordniveau vanwege de moeilijkheden met de spelling. Het bewerken van de tekst kost voor PMA veel tijd en levert moeilijkheden op.
Daarnaast blijkt uit de resultaten dat de scores van spellingtesten geen voorspeller zijn van de spelling op tekstniveau.
Klinische implicaties
In hoeverre houd je er rekening mee dat schrijven een belangrijk onderdeel kan zijn voor de PMA binnen de therapie? En dat daarbij de scores van spellingstesten geen voorspeller hoeven te zijn voor het schrijven van langere teksten door PMA?