Blankestijn-Wilmsen, J., Damen, I., Voorbraak-Timmerman, V., Hurkmans, J., Brouwer de Koning, J., Pross, A. & Jonkers, J. (2016): The effect of static versus dynamic depictions of actions in verb and sentence production in aphasia, Aphasiology.
DOI: 10.1080/02687038.2016.1258537
Achtergrond
Binnen de therapeutische setting wordt vaak gebruik gemaakt van statisch materiaal (foto’s) om acties en naamwoorden weer te geven. Een actie bestaat echter uit een beweging. Het bewegingsaspect van een actie is moeilijk weer te geven in statisch materiaal, maar kan in dynamisch materiaal (video’s) wel worden weergegeven.
In een aantal studies, voornamelijk bij deelnemers met dementie, werd aangetoond dat de deelnemers significant beter presteerden op het benoemen van acties in een dynamische weergave ten opzichte van een statische weergave. Volgens de onderzoekers kwam dit doordat in deze dynamisch weergegeven acties onder andere het bewegende component van de actie zichtbaar was.
De reden waarom een dynamische weergave van een actie helpend kan zijn bij een benoemtaak is gerelateerd aan de neurale representatie van acties in het brein. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het lezen van actiewoorden uit verschillende categorieën, namelijk acties gerelateerd aan de arm (bv. pakken), acties gerelateerd aan het been (bv. schoppen) en acties gerelateerd aan het gezicht (bv. likken), leiden tot een activatie in de hersenen die overlap vertoont met het daadwerkelijk bewegen van de arm, het been of de tong. Dit indiceert een somatotopische weergave van de betekenis van werkwoorden in het brein.
De huidige studie bestond uit twee experimenten. In het eerste experiment werd onderzocht of personen met afasie (PMA’s) beter presteren op het benoemen van acties in isolatie en op zinsniveau in een dynamische conditie dan in een statische conditie. In het tweede experiment werd vervolgens onderzocht in hoeverre drie semantische categorieën van invloed zijn op de productie van werkwoorden in isolatie, zowel gebruik makend van statisch als dynamisch materiaal. De semantische categorieën bestonden uit arm-, been- en gezichtgerelateerde werkwoorden.
Methode
Het onderzoek bestond uit twee experimenten.
Experiment 1
Aan het eerste experiment namen 18 personen met zowel vloeiende als niet-vloeiende afasie en 16 niet-taalgestoorde controleproefpersonen deel.
Er werden een actie-benoemtaak en zinsproductietaak afgenomen, beide bestaande uit een statische conditie (foto’s van acties) en een dynamische conditie (video’s van acties). De taken werden verdeeld over twee sessies afgenomen, met een interval van een week. Om te bepalen of de foto’s herkenbaar waren werd er een pre-test afgenomen onder 12 controleproef-personen. De gebruikte werkwoorden werden gecontroleerd voor transitiviteit, instrumentaliteit en naamsverwantschap aan een naamwoord.
Nadien werd het aantal goede antwoorden geteld. Met een gepaarde t-test werden de scores vergeleken om een effect van testconditie te onderzoeken.
Experiment 2
Aan het tweede experiment namen 12 PMA’s en 14 niet-taalgestoorde controleproefpersonen deel. Deze personen hebben niet deelgenomen aan experiment 1.
Het tweede experiment bestond uit een actie-benoemtaak bestaande uit 57 items in zowel een statische (foto’s) als dynamische (video’s) conditie, waarbij de werkwoorden in beide condities identiek waren. De items werden verdeeld in drie categorieën, namelijk ‘arm’ gerelateerde werkwoorden (n = 20), ‘been’ gerelateerde werkwoorden (n = 17) en ‘gezicht’ gerelateerde werkwoorden (n = 20). Voor het verdelen van de werkwoorden in deze indeling werd een pre-test afgenomen onder 10 niet-taalgestoorde deelnemers. De werkwoorden werden gecontroleerd voor transitiviteit, instrumentaliteit en naamsverwantschap aan een naamwoord.
Het tweede experiment werd verdeeld over twee sessies afgenomen met een interval tussen 1 en 2 weken. De instructie en manier van scoring was gelijk aan experiment 1.
De totale score werd echter berekend in percentages, omdat de aantallen per categorie niet gelijk waren. Er werd een one-way ANOVA uitgevoerd om verschillen tussen de categorieën te onderzoeken. Met een gepaarde t-test werd onderzocht of er verschillen waren binnen de categorieën tussen de condities.
Resultaten
Experiment 1
Uit het eerste experiment bleek dat dat de PMA’s significant beter presteerden op het benoemen van acties voor beide taken in de dynamische conditie dan in de statische conditie.
Experiment 2
In experiment 2 scoorden de PMA’s significant beter op het benoemen van acties in de dynamische conditie dan in de statische conditie. Daarnaast werd er een significant verschil gevonden voor de armgerelateerde werkwoorden. Deze werden beter benoemd in de dynamische conditie dan in de statische conditie. Een dergelijk verschil werd echter niet voor de andere semantische categorieën gevonden.
Conclusie en Discussie
Uit beide experimenten is gebleken dat PMA’s beter presteren op het benoemen van acties in een dynamische weergave dan in een statische weergave, zowel op woord- als op zinsniveau. Hieruit kan worden geconcludeerd dat semantische informatie over specifieke aspecten van een actie wordt geactiveerd wanneer die actie dynamisch wordt weergegeven. PMA’s profiteren van deze manier van weergave van een actie.
Daarnaast bleek dat, met betrekking tot de semantische categorieën, alleen armgerelateerde werkwoorden beter worden benoemd in een dynamische weergave. In vergelijking met de andere categorieën zijn armgerelateerde werkwoorden dus beter te herkennen in een dynamische conditie dan in een statische conditie.
Klinische implicaties
Maak jij in je diagnostiek en behandeling gebruik van dynamisch materiaal met betrekking tot acties? En indien je gebruik maakt van statisch materiaal, houd je er dan rekening mee dat dit tot een verminderde prestatie kan leiden bij PMA’s?