Abi Roper, Jane Marshall and Stephanie Wilson. Benefits and Limitations of Computer Gesture Therapy for the Rehabilitation of Severe Aphasia Frontiers in Human Neuroscience, 29 November 2016
Achtergrond
Afasietherapie maakt in toenemende mate gebruik van technologie. Onderzoek stelt dat vooral mensen met een lichte vorm van afasie voordeel hebben van het gebruik van nieuwe technologieën. Voor mensen met ernstige afasie is het bewijs minder eenduidig en vooral spaarzaam. Deze studie is opgezet om de effecten van therapie te meten bij mensen met ernstige afasie. Voor dit onderzoek is een computerprogramma ontwikkeld die deze therapie min of meer kan overnemen van de behandelaar: ‘GeST+’.
Hoewel eerder onderzoek heeft aangetoond dat het trainen van gebaren de communicatie van ernstige afasiepatiënten kan verbeteren, bleven in deze onderzoeken de gebaren vaak beperkt tot geoefende items en was er geen sprake van generalisatie. Daarnaast bleek dat het trainen van gebaren, wanneer dit niet gecombineerd werd met andere therapieën, weinig tot geen directe resultaten opleverde bij taalproblemen. Met het inzetten van een computerprogramma kan ten eerste de therapie geïntensiveerd worden zonder de therapeut extra te belasten. Ten tweede kan het de uitval van deelnemers verminderen.
Een eerdere pilot study met GeST had gevarieerde resultaten. Er was een bescheiden effect te zien op het maken van gebaren maar het had geen effect op benoemen, het effect in de communicatie werd niet gemeten en de testgroep was klein.
Dit onderzoek heeft als doel om de positieve effecten van GeST in de pilot study te vergroten. Allereerst door het toevoegen van een consolidatiefase, ten tweede door de testgroep zelf te vergroten en ten derde door het programma GeST te verbeteren. Verder werden er meer effecten gemeten zoals het effect op de interactieve communicatie en benoemen. Tot slot werd onderzocht of aan de hand van taal-, cognitie- en praxistesten de therapie resultaten kon worden voorspeld. Het verbeterde programma heet GeST+.
Methode
Deze semi-gerandomiseerde studie vergeleek een groep die direct zou starten met een groep die op een later moment startte. Beoordelingen vonden plaats op vier verschillende momenten. (T1, T2, T3, T4). Tussen elke beoordeling zat een interval van vijf weken.
Volgens therapieprotocol werd therapie gegeven gedurende vijf weken. Week één tot en met vier kwam overeen met de GeST pilot study. Week vijf, de consolidatiefase, werd toegevoegd in reactie op de tekortkoming van de GeST pilot study. In deze week werd de mogelijkheid geboden om alle gebaren tezamen te oefenen aan de hand van videoclips van de geïsoleerde gebaren.
De groep die direct startte met de therapie ontving vijf weken van GeST+ in combinatie met wekelijkse begeleiding door een therapeut. De groep die vertraagd startte ontving in deze vijf weken geen extra begeleiding. Op T2 werden beide groepen getest. De vijf weken hierop ontving de vertraagde groep extra begeleiding terwijl de directe groep geen begeleiding ontving. Op T3 werden beide groepen weer getest waarna tussen T3 en T4 geen van beide groepen input ontving. Vervolgens werd op T4 weer getest.
In het computer programma werd data opgeslagen van hoe de applicatie werd gebruikt maar ook hoeveel uur er per patiënt werd geoefend. De beoordeling van de patiënten vond op drie vlakken plaats. Een primaire beoordeling van trainen van geïsoleerde gebaren en secundaire beoordelingen van gebaren in interactieve communicatie en bij benoemen.
De ernst van de afasie van de deelnemers werd gemeten aan de hand van Comprehensive Aphasia Test (CAT) woord benoemen. Deelnemers met een score van 30% of lager werden geïncludeerd.
Daarnaast werden de individuele taalvaardigheden in kaart gebracht met behulp van deeltesten van de CAT, cognitie werd gemeten via het matchen van afbeeldingen en de ruimtelijk visuele vaardigheden werden gemeten met een subtest van de Cognitive Linguistic Quick Test (CLQT)
De praxis, fijne en grove motoriek vaardigheden en de mogelijkheden om gebaren te maken, herkennen en na te bootsen, werd gemeten met behulp van de Birmingham University Praxis Scale (BUPS).
Resultaten
Het computerprogramma werd het meest gebruikt in de eerste therapieweek, met ongeveer 5 uur per week, waarna het gebruik stabiliseerde rond de 3 uur per week.
De hypothese dat GeST+ de productie van gebaren zou verbeteren is bevestigd. De onderzoekers vonden een
significante verbetering direct na de eerste start van de therapie. Wel bleek dat de verbetering beperkt bleef tot de geïsoleerde gebaren waarop werd geoefend.
Op de secundaire beoordelingen waren de testscores minder bemoedigend. Deze testen hadden als doel om te onderzoeken of GeST+ therapie het gebruik van gebaren in interactieve communicatie zou verbeteren. Op sommige onderdelen vond vrijwel geen verbetering plaats terwijl er op andere aspecten verbeteringen te zien waren maar slechts van beperkte aard. Dit betekent dat de hypothese dat GeST+ het gebruik van gebaren in onderlinge communicatie zou verbeteren, niet werd bevestigd.
Ook het onderdeel benoemen werd onderzocht. Dit was bij het onderzoek gevoegd omdat in 2000 ‘Krauss et al.’ een theoretisch verband tussen het gebruik van gebaren bij het verbeteren van spraak werd gesuggereerd. Er bleek wel een significante verbetering op te treden. Maar de verbeteringen waren beperkt en niet meer zichtbaar na vijf weken zonder therapie.
Dit kan op verschillende manieren verklaard worden maar de onderzoekers kiezen een praktische verklaring, namelijk: Patiënten werden bij het oefenen op de computer geobserveerd. Hierbij bleek dat deelnemers de namen die ze hoorden via de computer, bij het oefenen herhaalden. Wanneer zij oefenden met de gebaren die werden getoond op het scherm, herhaalden zij de woorden die de computer gaf aan het gebaar. Door het spreken op te nemen bij de oefening, behielden zij de benoemvaardigheid. De behaalde winst werd echter niet gesignaleerd na het beëindigen van de therapie, dus er was geen lange termijn effect.
Uit de data bleek ook dat sommige patiënten grote vooruitgang boekten op sommige onderdelen terwijl anderen vrijwel geen verbeteringen ondervonden. Dit kan verklaard worden doordat de GeST+ therapie voor bepaalde patiënten meer geschikt is dan voor anderen.
Conclusie
In deze studie zijn twintig mensen met ernstige afasie gevolgd. De hypothese was dat de GeST+ therapie het maken van geïsoleerde gebaren (primaire uitkomst) zou verbeteren en het maken van gebaren bij een object in interactie met een gesprekspartner (secundaire uitkomst). Daarnaast werd onderzocht hoe lang patiënten konden vasthouden aan de geboekte vooruitgang na het stopzetten van de therapie. Een opvallend en wellicht belangrijk punt is dat bij de GeST+ therapie de patiënten allemaal overweg konden met het computerprogramma maar ook dagelijks oefenden, sommigen zelfs meerdere malen per dag. Dit kan verklaren waarom de uitval van deelnemers, in tegenstelling tot andere onderzoeken, hier nauwelijks voorkomt.
Deze studie heeft bevestigd dat het gebruik van gebaren bij mensen met ernstige afasie door middel van GeST+ kan verbeteren. Een andere belangrijke aanname is bevestigd, namelijk dat de intensiteit van de therapie kan worden vergroot zonder extra ondersteuning van een therapeut. Bovendien was er vrijwel geen uitval van deelnemers.
De onderzoekers stellen dat wat betreft inhoudelijke resultaten, relatief weinig vooruitgang is geboekt. Zij doen de aanbeveling hiernaar verder onderzoek te doen. De GeST+ kan wellicht betere resultaten kan behalen wanneer deze therapie gecombineerd wordt met andere therapieën. De verwachting is dat lange termijn toegang tot het programma, nadat de formele therapie is beëindigd, verdere vooruitgang mogelijk maakt.
De onderzoekers verwachten dat de meeste winst te behalen valt door een nauwkeuriger screening van kandidaten. Een andere methode is het volledig toegankelijk stellen van GeST+ aan een grotere groep gebruikers om zo een grotere hoeveelheid data te verzamelen.
Implicaties voor de praktijk
Besteed je aandacht aan het oefenen van gebaren bij patiënten met ernstige afasie en/of ondersteun je je eigen communicatie met gebaren bij patiënten met ernstige afasie?