Makkelijk praten
De Hoogstraat Revalidatie, vrijdagmiddag half vijf.
Op mijn werkkamer gaat de telefoon. De arts-assistent van mijn team belt me. Ik neem op. Ze zit in een gesprek met één van onze revalidanten. Deze revalidant (ik noem haar ‘Corry’) heeft een ernstige afasie. De arts-assistent zegt: “Ik kom er niet goed uit met haar, maar ze geeft aan dat het écht belangrijk is wat ze wil vertellen, en het gaat over haar weekendverlof. Dus… Wil je komen helpen?”
Ik denk aan de berg administratie die ik nog had willen doen. In de drukte van de gezondheidszorg komt dit soort telefoontjes eigenlijk altijd ongelegen. Want het helpen oplossen van een communicatieprobleem kost meestal (veel) tijd. En dan mag ik me nog gelukkig prijzen dat ik in een team werk dat over het algemeen goed zelfredzaam is in de communicatie met onze afasierevalidanten. Aan de andere kant ben ik blij dat de arts-assistent belt en om hulp vraagt, om goed te zorgen voor Corry die zó ernstig beperkt is in haar communicatie. Ik zeg de arts-assistent dus dat ik eraan kom. Vol zelfvertrouwen loop ik de trap op: het overkomt me eigenlijk zelden meer dat ik een communicatieprobleem niet kan helpen oplossen, na meer dan 20 jaar werkervaring.
Wie-wat-waar-wanneer
Als ik de kamer van de arts-assistent binnenkom, zie ik een hevig geëmotioneerde Corry, en een licht wanhopige blik van de arts-assistent. De moeite die die twee al hebben gedaan om elkaar goed te begrijpen hangt bijna tastbaar in de kamer. Ik begroet de arts-assistent en maak contact met Corry, en ik besluit om eerst de inspanningen van beide gesprekspartners te benoemen, voordat ik inhoudelijk op het gesprek inga. Ik wijs op het stapeltje papier met geschreven trefwoorden, waarmee de arts-assistent Corry probeerde te ondersteunen. “Jullie hebben al veel geprobeerd, zie ik. Maar wat is het moeilijk.” Corry barst hierop in huilen uit. Als Corry’s emoties even later weer tot bedaren zijn gekomen, vraag ik: “Tot hoever zijn jullie gekomen?”, en pak het stapeltje papier erbij.
Ik check bij de arts-assistent, bij Corry en in de trefwoorden de ‘standaard’ informatie die we altijd navragen bij onze mensen met afasie als ze een boodschap willen overbrengen: is duidelijk over WIE het gaat? Is duidelijk over WAAR het gebeurt of gebeurde? En WANNEER gebeurt of gebeurde het? De arts-assistent heeft zo te zien al best wat informatie opgehelderd: dat het over Corry gaat, over thuis, en over het weekend. Toen ze niet verder kwamen, heeft de arts-assistent ook nog gevraagd of het nú opgehelderd moest worden (‘is het belangrijk?’, ‘moet het nu?’), of dat het misschien even kon wachten. Nee, het moest NU.
Het liefst was ik dit verhaal dan ook geëindigd met: ‘… en toen hielp ik Corry en de arts-assistent met de communicatie, en toen kwamen we er wél uit, en toen ging iedereen opgelucht het weekend in.’ Maar zo liep het dus niet.
Ik kreeg weliswaar iets meer opgehelderd dan de arts-assistent (dat het over de zaterdagmiddag ging, en ook over haar man, en over nóg iemand), maar ik kreeg Corry’s bedoeling niet ontgrendeld op dat moment. Met Corry naast me, die ongeveer door het dak ging van frustratie. En de arts-assistent en ik frustreerden met haar mee. We hebben zelfs nog een hulplijntje uitgegooid, door Corry’s echtgenoot te bellen: wist hij misschien wat Corry bedoelde? Maar ook hij kon ons niet verder helpen.
Erkennen
Dus daar hield het op. Sorry. Maar dat is natuurlijk geen einde van zo’n gesprek. Ook al wisten we niet wat Corry bedoelde, we konden wél afsluiten met erkennen hoe moeilijk het gesprek was geweest voor haar, en ook voor de arts-assistent en mij. Aangeven dat we haar frustratie begrepen. En dat alle gesprekspartners er nu alles aan hadden gedaan wat ze konden. Maar dat het gewoon niet gelukt was. Dus dat deden we. Dit begreep Corry heel goed. En door het communicatieprobleem samen te delen en te erkennen kon ze het accepteren.
Ik schreef op in Corry’s communicatieschrift dat ze zo’n moeilijk gesprek had gehad met ons en dat haar boodschap niet duidelijk was geworden. Ook schreef ik op welke informatie we wél van haar hadden begrepen. Corry nam het schrift in ontvangst en gaf me een dikke knuffel. Een knuffel met een revalidant is ongewoon, maar het was misschien háár vorm van erkenning voor de moeite die we gedaan hadden, bedacht ik me later. We keken Corry na toen ze gelaten de kamer van de arts-assistent verliet. De eenzaamheid die ze daarbij uitstraalde, trof me. Toen Corry de deur achter zich dicht trok, konden de arts-assistent en ik ons ongemak en onvermogen in het gesprek met Corry samen delen. Want ja, wij hadden makkelijk praten.