De appeltaart van meneer A.
In mijn receptenplakboek zit al jaren een recept voor appeltaart met de titel ‘Appeltaart van meneer A.’. De volledige achternaam van ‘meneer A.’ is mij bekend, maar ik heb beroepsgeheim: mijn huisgenoten mogen zijn naam niet weten en dus zette ik de achternaam niet voluit op het recept. ‘Meneer A.’ had afasie na een beroerte en revalideerde jaren geleden in ons centrum. Het meest opvallende kenmerk van de afasie van meneer A. was zijn woorddoofheid: dat is geen doofheid voor geluid, maar voor klanken en taal. Met de oren van meneer A. was niets mis: hij hoorde de spraakgeluiden wel, maar zijn beschadigde brein kon er geen (juiste) woorden meer in herkennen.
De woorddoofheid werd onder andere zichtbaar tijdens een spelletje Bingo op de afdeling, georganiseerd door een paar stagiaires. Meneer A. begon enthousiast aan het spel, waarbij de bingo-getallen in een vrij snel tempo werden omgeroepen. De vluchtig getoonde cijfertjes op de balletjes waren klein en dus moeilijk te lezen. Meneer A. begreep niet wat er werd gezegd en zei tegen de stagiaires: ‘U moet écht duidelijker en harder praten, hoor! Anders versta ik u niet!’. De stagiaires deden braaf wat meneer A. hen vroeg, gingen harder praten, en meneer A. raakte steeds verder de draad kwijt in het spel. Gelukkig ging er daarom snel een stagiaire naast meneer A. zitten, en zij schreef de getallen voor meneer op. Zo kon hij zien wat er werd gezegd, en kon hij met plezier deelnemen aan de rest van het spel. Even later: jawel… bingo voor meneer A.! ‘AUTO!!’ riep hij luid en enthousiast om zijn overwinning duidelijk te maken.
Een paar dagen na het Bingo-spel besprak ik het verslag van het linguïstisch onderzoek met meneer A. en zijn vrouw. Ook de woorddoofheid kwam ter sprake. Mevrouw A. vertelde dat haar man haar steeds maar vroeg om harder te praten. En dat deed zij dan ook. Zij had al wel ondervonden dat harder praten niet hielp, maar wist niet zo gauw een alternatief. Ik legde haar uitgebreid uit dat de begripsproblemen geen kwestie waren van gehoorproblemen, maar van afasie en woorddoofheid in het bijzonder. Toen zij dat begreep, werd voor haar het belang van het visueel ondersteunen direct duidelijk. Vanaf dat moment schreef zij veel vaker voor haar man op wat er werd gezegd, en dat hielp goed in de communicatie.
Toen meneer A. met ontslag ging uit de kliniek had mevrouw A. een kaartje geschreven voor de therapeuten. In het kaartje dat ik kreeg, bedankte ze me nog eens voor de uitleg, omdat dat haar zo had geholpen. Het had hen meer rust gegeven in de gesprekken met elkaar. Als therapeut is het heel dankbaar (en vaak ook leerrijk) om terug te lezen waar revalidanten veel profijt van hadden, en waarom.
Natuurlijk hóeven mensen ons niet te bedanken, maar áls ze het doen, is dat altijd leuk. We krijgen best vaak bedankjes. Er ligt regelmatig een doosje Merci op de logopedie-tafel. Dat is altijd zo op, in tegenstelling tot eventueel aangeleverde slagroomtaarten of saucijzenbroodjes. Daarvan wordt mondjesmaat gesnoept en genoten. Een bedankje, in welke vorm dan ook, is soms onderdeel van de verwerking. Het markeert het einde van een intensieve revalidatietijd. Mensen lijken daarmee dan te willen zeggen: ‘Ooit kon ik het niet alleen, en had ik jouw hulp nodig, maar nu ga ik weer zelf verder.’ Dat zijn mooie bedankjes; er is in mijn werk niets mooiers dan mensen het vertrouwen te geven dat ze zelf verder kunnen, samen met hun naasten. Desondanks komen revalidanten soms jaren ná hun ontslag nog even zwaaien, als ze toevallig voor iets anders in De Hoogstraat moeten zijn (bijvoorbeeld sport of een spasticiteitsbehandeling). Dat vind ik altijd ontzettend leuk. Even horen hoe het gaat. Soms gaat het spreken na al die jaren nog steeds iets beter. Die vooruitgang is extra leuk om te horen.
Mevrouw A. uitte haar dankbaarheid niet alleen met kaartjes voor de therapeuten, maar ook met appeltaart. Toen haar man uit ons centrum met ontslag ging, had ze er zelfs drie gebakken, voor al het personeel op de afdeling. Die taart was zó lekker dat ik haar het recept vroeg. En nu heb ik dus haar handgeschreven recept thuis in mijn plakboek. In een prachtig handschrift. En nu genieten wij thuis eens in de zoveel tijd van ‘de appeltaart van meneer A.’. Natúúrlijk denk ik tijdens het bakken nog wel eens aan hen. En vertel ik met een knipoog tegen mijn huisgenoten dat ze van het eten van de appeltaart van meneer A. misschien wel beter gaan luisteren en begrijpen. En dat we dus vooral niet harder hoeven te praten.